Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5994

Datum uitspraak2004-11-19
Datum gepubliceerd2004-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.097.189-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Europees Aanhoudings bevel (EAB), België, georganiseerde of gewapenende diefstal


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER Parketnummer: 13.097.189-04 RK nummer: 04/3769 Datum uitspraak: 19 november 2004 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 oktober 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door D. Meesen, onderzoeksrechter te Tongeren (België), gedateerd 23 maart 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting “de Zwaag” te Zwaag, hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 november 2004. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.B. Bax, advocaat te Maastricht, gehoord. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt arrestatiebevel d.d. 26 januari 2004 ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Belgische nationaliteit heeft. 4. Strafbaarheid De feiten staan vermeld onder de nummers 1, 18, 23 en 26 op bijlage 1 van de Overleveringswet, te weten: - deelneming aan een criminele organisatie; - georganiseerde of gewapende diefstal; - vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; en - handel in gestolen voertuigen. Op deze feiten is naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. 5. Verweren De raadsman heeft aangevoerd dat overlevering van zijn cliënt dient te worden geweigerd, aangezien de Belgische autoriteiten op 26 januari 2004 een uitleveringsverzoek hebben gedaan, betrekking hebbend op dezelfde feiten als waar thans de overlevering voor wordt gevraagd. De rechter-commissaris bij de rechtbank Maastricht heeft op 28 januari 2004 de inverzekeringstelling uit hoofde van de Uitleveringswet onrechtmatig geoordeeld en de vordering bewaring ex artikel 15, lid, 1, van de Uitleveringswet afgewezen. Zijn cliënt is daarop onmiddellijk in vrijheid gesteld. Vervolgens hebben de Belgische autoriteiten niet volhard in het uitleveringsverzoek. Nu de Belgische autoriteiten een Europees aanhoudingsbevel hebben uitgevaardigd voor dezelfde feiten als waarvoor de uitlevering was gevraagd, is naar het oordeel van de raadsman sprake van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Zijn cliënt wordt, nu de Overleveringswet met veel minder waarborgen wordt omkleed dan de Uitleveringswet, ernstig in zijn belangen geschaad. De raadsman heeft, ter ondersteuning van zijn betoog, stukken aan de rechtbank overgelegd. Deze stukken zijn in het dossier gevoegd. Uit de door de raadsman overgelegde stukken blijkt niet meer dan dat de opgeëiste persoon op grond van de Uitleveringswet is aangehouden op het moment dat het uitleveringsverzoek nog niet was ontvangen. Niet gebleken is dat de Minister van Justitie het betreffende uitleverings-verzoek heeft ontvangen vóór 12 mei 2004, de dag van inwerkingtreding van de Overleverings-wet. Het EAB is op 30 september 2004 verzonden, zodat dit EAB op grond van de Overleveringswet dient te worden beoordeeld. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 13 van de Overleveringswet ten aanzien van de in Nederland gestolen goederen. De rechtbank is van oordeel dat de Belgische justitiële autoriteit in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot de verdenking van het lijstfeit vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten, zodat overlevering met betrekking tot dat feit niet zal worden toegestaan. Evenmin kan overlevering worden toegestaan ten aanzien van de in Nederland gestolen voertuigen, enerzijds op basis van hetgeen met betrekking daartoe is gesteld in de brief van de onderzoeksrechter D. Meesen te Tongeren (België) d.d. 22 oktober 2004, anderzijds gelet op het feit dat de officier van justitie een vordering, als bedoeld in artikel 13 van de Overleveringswet, achterwege heeft gelaten. De rechtbank is tevens van oordeel dat niet goed is vast te stellen welke handelingen van de opgeëiste persoon hebben geleid tot de verdenking van het lijstfeit deelneming aan een criminele organisatie. Voor zover de feitelijke handelingen van de opgeëiste persoon met betrekking tot dit lijstfeit hebben plaatsgevonden op Nederlands grondgebied, zal de rechtbank op grond van artikel 13 van de Overleveringswet de overlevering eveneens weigeren. 6. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken. 7. Slotsom Nu ten aanzien van de overige feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. 8. Toepasselijke wetsbepalingen Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. 9. Beslissing STAAT NIET TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Belgische justitiële autoriteiten ten aanzien van: - vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; - de in Nederland gestolen voertuigen, en - de feitelijke handelingen van de opgeëiste persoon met betrekking tot het lijstfeit deelneming aan een criminele organisatie, voor zover deze handelingen hebben plaatsgevonden op Nederlands grondgebied STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Belgische justitiële autoriteiten ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de overige feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter, mrs. A.C. Loman en S.K. de Groot, rech-ters, in tegenwoordigheid van G. Bos, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2004. De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak te tekenen. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.